Tekenen en wegwezen volgens de werkgever

Maar moet werknemer beëindigingsovereenkomst altijd tekenen?

Een werkgever en werknemer in het basisonderwijs maken afspraken over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, maar als het puntje bij het paaltje komt, weigert de werknemer om de beëindigingsovereenkomst te tekenen. Haar werkgever sleept haar voor de rechter.

 

 

 

Aan het opstellen van de beëindigingsovereenkomst gaan jaren van strubbelingen vooraf. In de loop der jaren toont de onderwijsinspectie zich regelmatig kritisch over de school. Na een inspectie in 2015 krijgt de school echter een voldoende op alle punten. Drie jaar later, in het voorjaar van 2018, ontvangt de Inspectie echter weer zorgwekkende signalen over onveiligheid in relatie tot het functioneren van de directie, het bestuur en over de kwaliteit van het onderwijs.

 

Eén van de personen die met de inspectie daarover contact heeft opgenomen is de werknemer. Sinds 1 augustus 2017 functioneert zij als enige eindverantwoordelijke voor de school.

 

Schorsing

In september 2018 wordt de werknemer met onmiddellijke ingang geschorst. Niet veel later wordt de schorsing opgeheven en krijgt de werknemer bijzonder verlof. In de praktijk zit ze sinds 30 september 2018 thuis. De werknemer tekent bezwaar aan tegen haar schorsingen. De Commissie van beroep funderend onderwijs verklaart op 18 januari 2019 de beroepen tegen beide schorsingsbesluiten gegrond.

 

Een inspectierapport van november 2018 stelt dat het bestuur van de school ernstig tekort schiet in het waarborgen van de kwaliteit van het onderwijs. Er staat niet in dat de werknemer niet te handhaven is als eindverantwoordelijke voor de school.

 

Beëindigingsovereenkomst

Er volgt een mediationtraject met de werknemer. Dit mondt uit in het opstellen van een beëindigingsovereenkomst. De werknemer weigert echter deze beëindigingsovereenkomst te tekenen. Haar werkgever vreest hierdoor een bijdrage van de Stichting Participatiefonds in de WW-uitkeringslasten mis te zullen lopen, waarna zij die uitkeringslasten geheel uit eigen middelen zal moeten voldoen.

 

De werkgever stapt naar de kantonrechter en vraagt deze om de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden, zonder toekenning van de vergoedingen die in de beëindigingsovereenkomst zijn afgesproken. Door de overeenkomst niet te tekenen, maakt de werknemer zich schuldig aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, zo betoogt de werkgever. Bovendien is de arbeidsverhouding dusdanig verstoord, dat het niet van de werkgever kan worden gevergd deze in stand te laten. Ook zou de werknemer slecht hebben gefunctioneerd.

 

Werknemer heeft recht op bedenktijd

Maar is een werknemer eigenlijk wel verplicht om een eerder afgesproken beëindigingsovereenkomst te tekenen? Artikel 7:670 b, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek geeft een werknemer twee weken bedenktijd. De werknemer laat op 29 augustus weten dat zij instemt met de beëindigingsovereenkomst. Op 12 september weigert zij echter expliciet deze overeenkomst te bekrachtigen. Dat is binnen de periode die de wetgever haar daarvoor heeft gegeven.

 

Dit artikel uit het Burgerlijk Wetboek is zogenaamd dwingend recht. Dat betekent dat de werkgever zich daar aan dient te houden, ongeacht wat zij met de werknemer heeft afgesproken. Er valt de werknemer dus niets te verwijten wanneer zij zich bedenkt.

 

Wel of geen vergoeding?

Dat de arbeidsverhouding ernstig is verstoord, daarover zijn werkgever en werknemer het wel eens. De werkgever wil echter dat de arbeidsovereenkomst worden ontbonden zonder toekenning van vergoedingen.

 

De werknemer op haar beurt vraagt om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Zij voert hiervoor onder meer inkomensschade en pensioenderving aan. De werknemer zit een paar jaar voor haar pensioen en de kans dat zij in de tussenliggende jaren ander werk vindt, is ondanks het schreeuwend tekort aan onderwijzend personeel niet groot.

 

Oordeel van de kantonrechter

Een werknemer die het ontslag aan zichzelf te danken heeft wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten, kan zijn recht op een transitievergoeding verspelen. Aan de andere kant kan een werkgever die zich schuldig maakt aan ernstig verwijtbaar handelen een billijke vergoeding verschuldigd zijn.

 

Omdat de werknemer alle recht had om de beëindigingsovereenkomst zonder opgaaf van redenen te ontbinden en de eerdere schorsingen ook al geen stand hielden voor de Commissie van Beroep, oordeelt de kantonrechter in het voordeel van de werknemer. De kantonrechter hecht bovendien veel waarde aan het rapport van de Onderwijsinspectie dat zeer kritisch was over het functioneren van het bestuur en niet over de werknemer.

 

 

De werknemer heeft daarom recht op zowel de wettelijke transitievergoeding van € 81.000,00 als een billijke vergoeding van € 40.254,50. De werkgever draait daarnaast op voor de kosten van de juridische procedure.

bron: pwnet.nl